Ralf Bodelier laat drie dagen de wereld van werk, gezin, kroeg en Facebook achter zich en trekt zich terug in Abdij Koningshoeven. Wat gebeurt er dan met een belijdend atheïst? En wat is de overeenkomst tussen een monnik en Nietzsche?
Door Ralf Bodelier
Drie dagen brachten we door in Abdij Koningshoeven te Berkel-Enschot. Dagen die om half vijf begonnen met de metten en tegen acht uur sloten met de completen. Dagen in stilte, zonder contact met buiten. Dagen van op en af. Door de hoge, donkere en koude kloostergangen naar de kapel waar de monniken zeven keer per dag bidden, buigen, knielen en zingen.
Ooit woonden in het oude klooster honderdvijftig Cisterciënzer monniken. Nu zijn dat er zestien, maar de meesten ogen verrassend jong. Op de dag dat wij arriveerden, daalde een zware mist over Koningshoeven. Zij bezegelde onze tijdelijke retraite uit de wereld van werk, gezin, kroeg en Facebook.
Simpelste dingen
Wat gebeurt met een belijdend atheïst die drie dagen lang het kloosterleven volgt? Wel, hij staat weer stil bij de simpelste dingen. Zoals het feit dat het ’s nachts donker is, dat vervolgens de zon opgaat of dat de dag rond het middaguur een beetje inzakt.
Want tijdens de gebedsdiensten wordt alles benoemd. Tijdens de nachtwake (metten, 4.30 uur), wanneer de buitenwereld zich nog eens omdraait, bezingen de broeders de duisternis van de nacht, de momenten van radeloosheid in ieders leven en het verlangen naar het licht dat onze demonen verjaagt. Het ochtendgebed (lauden, 6.30 uur) opent met Huub Oosterhuis’ Licht dat ons aanstoot in de morgen. Een lied over onze opluchting dat de wereld weer contouren krijgt en kenbaar wordt. Maar ook over het licht, hard en koud, dat de wereld toont in haar onvolmaaktheid. Het avondgebed (vespers, 17.45) benadrukt onze vreugde over de voltooiing van de dag. Psalm 34, bijvoorbeeld, in de prachtige, nieuwe vrije vertaling van dezelfde Oosterhuis: “Ik heb Hem gezocht en gevonden. Hij deed zelf open – ik straalde, stamelde heftig, Hij luisterde, lachte, wij schaamden ons niet.”
De atheïst zit stil en rekent uit dat een monnik die rond zijn twintigste intreedt en tegen zijn tachtigste naar het kloosterkerkhof wordt gedragen, meer dan 150 duizend diensten heeft bijgewoond. Tegen die tijd heeft hij 1500 keer alle 150 psalmen gezongen. Want deze oudtestamentische liederen vormen sinds de zesde eeuw de kern van alle vieringen. En de monniken van Koningshoeven zingen ze even zuiver als verstaanbaar, waardoor je de teksten woord voor woord kunt overwegen.
Ongekookte wanhoop
De atheïst laat zich door deze psalmen al snel meenemen. Want in deze liederen wordt ook zijn eigen twijfel, zijn morele verzet tegen de onverschilligheid en zijn intellectuele bezwaren tegen al te gemakkelijke antwoorden onder woorden worden gebracht.
In Psalm 10 bijvoorbeeld. Een lied waarin God onomwonden ter verantwoording wordt geroepen. Opnieuw in de vertaling van Oosterhuis: “Zie deze aarde. Waar ben je? Sta je van veraf toe te kijken, veilig ver weg? Zelf bang, dat je je zo schuilhoudt, in deze tijden van rampen en angst?” Of in Psalm 77, waar zelfs de mogelijkheid van Gods dood wordt uitgesproken. “Mijn stem is mij vergaan. Ik roep zonder geluid. Hemel hoor je mij? Ooit was iemand daar, die ik noemde ‘god’. Jij. Besta je nog?”
Voor de broeders van Koningshoeven, vormen deze zinnen de opmaat naar een bevestiging van hun geloof. Maar de rauwe, ongekookte wanhoop die in de psalmen verborgen ligt, verwoordt ook het onbehagen van menig atheïst. Want anders dan de agnost of de ongelovige, keren veel atheïsten zich niet schouderophalend van het geloof af. Velen doen dat uit vertwijfeling. Uit radeloosheid over het uitblijven van fatsoenlijke antwoorden op de meest essentiële vragen in het menselijk bestaan.
Atheïsme is geen kwestie van desinteresse. Atheïsme is zeker niet areligieus of amoreel. Wie, bijvoorbeeld, ooit iets las van Friedrich Nietzsche die God in 1882 dood verklaarde, voelt hoe hij werd gedreven door dezelfde religieuze en morele bezieling als de schrijvers van de psalmen.
Verwantschap
Nietzsche verklaarde God niet dood uit baldadigheid. Dat deed hij uit ontzetting. “God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood! Hoe zullen wij ons troosten, wij moordenaars? Het heiligste en machtigste dat de wereld tot dusver bezat, is onder onze messen verbloed - wie wist dit bloed van ons af?”
De monniken van Koningshoeven zullen Nietzsche niet volgen. Maar net als bij Nietzsche gaat het in hun diensten wel over de grote vragen. Daarmee bedient Koningshoeve niet alleen de godzoeker, maar ook de atheïst. De verwantschap tussen beiden zou wel eens intenser kunnen zijn dan de buitenstaander vermoedt.