De zoektocht naar het christelijk geloof in de eigen familiegeschiedenis is populair. ‘God van gewone mensen’ van Trouw-journalist Emiel Hakkenes is er een voorbeeld van. Zijn conclusie dat familieverhalen het Oude en Nieuwe Testament kunnen vervangen vindt Marcel Poorthuis verbluffend. Het christendom ontrukt de mens aan zijn natuurlijke milieu. “Ouders kunnen het geloof alleen gebrekkig doorgeven: dat moet zelf. Kinderen richten zich op een toekomst die niet die van de ouders is.” Na de familiegeschiedenis moet de zoektocht nog beginnen.
Door Marcel Poorthuis
Emiel Hakkenes, chef redactie van Trouw Religie en filosofie, is in zijn familiekroniek gedoken. Een voorpublicatie verscheen in Trouw. Hij heeft een schokkende ontdekking gedaan: hijzelf, de vleesgeworden Reformatie, inclusief beeldenstorm, heeft een verre voorvader die katholiek was. Volgens het recept van de kleine en de grote geschiedenis, dat door Geert Mak populair is geworden, gaat het Hakkenes om de vraag welke rol het christelijke geloof in zijn familie heeft gespeeld. Van die boeken zijn er nogal wat: Judith Koelemeijer, Jos Palm, en ik weet uit eigen kring dat er nog meer op komst zijn.
Nostalgie
Deze boeken kenmerken zich zonder uitzondering door nostalgie. De scherpe kantjes van frustratie en verzet zijn afgesleten. Feitelijk heeft de huidige generatie van spijtoptanten nog geparasiteerd op het geloof dat hun werd voorgehouden: het verzet had als het ware het geloof nog nodig. Het begon met de zogeheten ‘protestgeneratie’, overigens dezelfde generatie die het consumeren heeft ontdekt. Wat nu rest is de leegte: de volle omvang van wat overboord ging wordt gaandeweg steeds duidelijker. De nu opgroeiende generatie toont echter niet het bevrijde geluk waarop hun ouders hadden gehoopt. Sociaal engagement is er minder: neo-liberalisme des te meer. Kinderen staan met lege handen als het om levensbeschouwing gaat.
Er worden al verschillende generaties in kaart gebracht: generatie nix, generatie van dertigers, van veertigers, en wat al niet. Zit het ’m werkelijk in de generatie waartoe je behoort? Dat lijkt me een nieuwe vorm van predestinatie.
Doorgeefluik
Directe aanleiding voor de queeste van Hakkenes was de vraag van zijn grootouders: ga je je kind ook dopen? Voorzichtig gesteld, om maar vooral geen dwang te suggereren. Voor Hakkenes, die naar eigen zeggen al vijf jaar nauwelijks een kerk van binnen heeft gezien, niettemin confronterend. Vanuit de grootouders is het een begrijpelijke vraag, die echter de onvruchtbare verstrengeling van geloof en relatie kind-ouders alleen maar vergroot. Ouders kunnen het geloof alleen maar gebrekkig doorgeven: dat moet zelfs. Kinderen richten zich op een toekomst die niet die van de ouders is, hebben hun eigen onvervreemdbare verantwoordelijkheid. Het grote probleem in onze tijd is dat men het onderscheid tussen het geloof en de relatie tot de ouders niet weet te maken. Het is bevrijdend dat de ouders niet minder, maar ook niet meer zijn dan een doorgeefluik. Het doopsel is daarover heel duidelijk: bloedverwantschap wordt op het tweede plan gesteld: peetouders nemen de verantwoordelijkheid voor de geestelijke identiteit van het kind op zich, niet de biologische ouders. Zo wreed als het evangelie hoeft het misschien niet: “wie zijn ouders niet haat om mijnentwil is mij niet waardig!” De verburgerlijking van het geloof als verlengstuk van ouderlijk gezag – en van de dominee en van de schoolmeester - kan evenwel niet anders dan beknellend werken. Hakkenes citeert een joodse spreuk: “wij zijn allemaal kralen in een ketting”. Deze overeenkomst is niet goed doordacht: hier wordt immers zichtbaar dat de joodse identiteit in tegenstelling tot de christelijke wél etnisch / biologisch wordt doorgegeven. Het christendom is radicaler, ontrukt de mens die de roepstem van Christus heeft gehoord aan zijn natuurlijke habitat. Alle verburgerlijking en nostalgie kunnen dat niet verhullen. Heeft het dan nog zin om de familiekroniek na te speuren op zoek naar geloof? De uitkomst ligt dan voor de hand.
Geen antwoord
Hakkenes neemt de lezer mee naar zijn roomse voorvader die als militair in Bergen op Zoom en Groningen diende en zelfs rond 1740 tegen de Fransen vocht. Van schuilkerk naar katholieke emancipatie, Hakkenes beschrijft het met gevoel voor detail. Dat twee piepkleine gereformeerde kerken, van Gieten en Gasselternijveen, rond 1960 ook nog ruzie met elkaar krijgen, waarin vader Hakkenes een rol speelde, zat er in. De afgunst en beschuldigingen over en weer tonen wel aan dat ook hier de schat van het evangelie ‘in aarden vaten’ werd bewaard. Biedt dit alles een antwoord op de vraag naar geloof? Natuurlijk niet. De toekomst als de werkelijke religieuze uitdaging blijft geheel buiten beeld. Het koninkrijk van God dat, binnenin ons, al is begonnen, lijkt iets van het verre verleden. Familiekronieken geven geen antwoord op de vraag naar religieuze identiteit, omdat dat antwoord ook niet echt wordt gezocht.
Het boek eindigt met een verbluffende conclusie: met deze familieverhalen om aan je kinderen te vertellen heb je geen Oude en Nieuwe Testament meer nodig! De omgekeerde conclusie lijkt me dichter bij de waarheid te liggen. De queeste moet nog beginnen.
Emiel Hakkenes,God van de gewone mensen. Hoe het geloof uit de familie verdween. Uitgeverij Thomas Rap 2013, 18,90 euro. (De recensie verscheen eerder in dagblad Trouw)